Pis mahalle!
Begrijp me niet verkeerd, ik heb niets tegen de sociale mix. Ik pluk er in mijn leven en werk dagelijks de vruchten van. Maar voor we dit model uitroepen tot dé alleszaligmakende oplossing der problemen, laten we eerst even achterom kijken om te zien of we het kind niet met het badwater weggooien. Segregatie en de sociale mix zijn misschien minder tegengesteld aan elkaar dan we zouden denken en onder het stof van de ‘pis Mahalle’ van deze wereld ligt misschien nog wel ergens een zak met goud.
Twee berichten kruisten elkaar vorige maand: in een Vlaamse krant stond te lezen dat we ‘steeds meer een smeltkroes’ worden (De Tijd, 27 maart), in een Nederlandse krant dat ‘Living Apart Together een hardnekkig verschijnsel’ is (Het Parool, 8 april). Nog los van de vraag welk bericht het meest klopt, viel mij vooral het jolijt op waarmee het eerste bericht werd onthaald en het gegrom over het tweede. Want ja, de sociale mix, dat is toch wat we willen?
Achter de gefronste wenkbrauwen die zich over Turkse straten, Congolese wijken en Marokkaanse buurten plooien, detecteer ik wel vaker de idee dat die enclaves ontstaan doordat de bewoners er vandaag bewust voor kiezen. Als settlers die, onder een pijlenregen van natives, onverschrokken hun kolonie uitbouwen. Terwijl we toch niet zo heel ver terug moeten in de tijd om te zien dat segregatie in Vlaanderen heel andere wortels heeft.
In de jaren 1960, toen de Vlaamse industrie op grote schaal gezinnen uit de Middellandse Zee naar Vlaanderen haalde om de rotjobs over te nemen, werd de sociale mix in elk geval nog niet aangemoedigd. Sterker nog: Ik heb doorheen de jaren tal van getuigenissen verzameld over hoe integratie in die eerste jaren moedwillig werd tegengegaan op de werkvloer, op school en in de vrije tijd. “Nederlands? Buiten!”, “ASO? Dat is niet voor kinderen van jullie soort”, “Café? Interdit aux étrangers”. Maar nergens werd de segregatie op lange termijn zo sterk bevorderd als op de huisvestingsmarkt. Niet alleen in de beruchte barakken van de Limburgse mijn, maar over het hele land. In Gent leidt een zoektocht naar de historische wortels van segregatie bijna automatisch naar de beluiken.
Als je vandaag in Gent je hoofd af en toe naar links of rechts draait, dan kan je er niet naast kijken: kleine oases van rust in doodlopende straatjes, groen op de koer en rondslingerende fietsen. Vandaag zijn ze hyper-populair bij jonge mensen: een beetje cohousing-light met retro-elementen en eco-vibes. Wie wil daar niet wonen? Maar in de jaren 1960 stonden diezelfde beluiken nog synoniem met grauwe ellende en ruwe uitbuiting.
Het niet-zo-toevallige toeval wilde dat de pioniers van de migratie toekwamen, net op het moment waarop men er in Gent schoon schip mee wilde maken en inruilen voor moderne woontorens. Aangezien de beluiken niet lang meer te leven hadden en de arbeidsmigranten toch zo snel mogelijk wilden terugkeren, lag een koppeling voor de hand. Op papier leek het een win-win-situatie, maar de realiteit bleek snel anders: de terugkeer kwam er niet, de gezinnen breidden uit en de daken van de 100-jarige huisjes begonnen (letterlijk) in te storten. Vanaf de jaren 1970 gingen steeds meer gezinnen op zoek naar betere huizen, maar overal kregen ze de deur tegen de neus. Meer zelfs: In al die jaren dat ik met dit onderzoek bezig ben, heb ik nog niemand geïnterviewd die in die periode géén huurdiscriminatie heeft meegemaakt. En in die tijd werd de afwijzing nog niet verpakt in een beleefde “het is al verhuurd mevrouw”, maar klonk het nog vlakaf: “wij verhuren niet aan vreemdelingen”.
Ik wil zeker niet ontkennen dat er vandaag mensen zijn die er bewust voor kiezen in aparte enclaves te leven (daaronder reken ik overigens ook Vlamingen die bewust kiezen voor Vlaamse woonomgevingen), maar het gaat niet op de segregatie vandaag in hun schoenen te schuiven, zonder de historische dimensie in kaart te brengen. Onderzoek naar de roots van de segregatie leidt steevast naar gaten in de woningmarkt in de jaren 1960 en discriminatie op de huurmarkt vanaf de jaren 1970.
Recent is echter ook een derde aspect dat segregatie in de hand heeft gewerkt onder de aandacht gekomen van onderzoekers: solidariteit. Hoe meer we ons blind staren op de sociale mix, hoe minder aandacht we hebben voor dit (toch wel dankbare) aspect van segregatie. Bij migratie-onderzoekers is het echter een bekend fenomeen: mensen die hun eerste jaren in België in beluiken hebben geleefd (met overstromende toiletten, water uit de pomp, ratten in de riool en lekken in het dak) denken vaak vol heimwee terug aan die ‘goede oude tijd’, toen de gemeenschap nog écht samen leefde en je écht op elkaar kon rekenen.
Het voorbeeld dat mij het meest getroffen heeft, ontdekte ik vorig jaar aan de rand van de Gentse volkswijk Brugse Poort: de Korhoenstraat. Doorheen de tijd heeft de Korhoenstraat tal van bijnamen gekregen, die allemaal verwijzen naar de povere sociale status van de bewoners: de ‘kerremelkkoer’ (het karnemelk-straatje, verwijzend naar de met water aangelengde melk die er werd gedronken), de ‘Knorhoenstraat’, verwijzend naar de hippies die er in de jaren zestig het varken uithingen en uiteindelijk de ‘Pis Mahalle’. Die laatste bijnaam dateert van nà de transplantatie in de jaren 1970, toen een hele groep Macedonische Turken (de meerderheid uit het dorp Debreste) er neerstreek omwille van de hiervoor genoemde redenen: gaten in de woningmarkt, discriminatie op de huurmarkt. Tegen die tijd had de straatbedekking in de Korhoenstraat het finaal begeven, waardoor het er inderdaad erg vies was.
In Gent werd de Korhoenstraat vrij snel een mikpunt van verontwaardiging. Niet alleen onder Turkse Gentenaars, maar ook bij Vlaamse fotografen, die er als de kippen (of korhoenen) bij waren om het toonbeeld van armzaligheid vast te leggen op foto: die uitgeleefde fabriekstraat met prachtige blauwogige kinderen in lompen, het water uit de pomp en de toiletten op de koer, muren zo dun als karton. Het leverde prachtige en ook schrijnende beelden op. Maar al die foto’s tonen slechts één deel van de medaille: de stoffige buitenkant. Dankzij getuigenissen van vroegere bewoners weten we echter dat ook wat niet blinkt (en zelfs onder een dikke laag stof ligt), soms goud kan zijn.
Zo getuigen de kinderen die er opgroeiden vandaag vol liefde over de fantastische kindertijd die ze er beleefden. Ravottend en shottend van zonsopgang tot zonsondergang, achter elke deur een yenge die klaar stond met vers brood of friet of snoep, allemaal op bijles bij de Vlaamse buren en met twintig in een minuscule woonkamer voor televisie. Precies het dorp dat een kind nodig heeft om zich te ontwikkelen, in veiligheid en vrijheid. Er is weinig twijfel dat de moeders hier de draaischijf van de solidariteit vormden: ze wasten samen, kookten samen, leefden samen en zorgden voor elkaar, voor elkaars kinderen én voor de Vlaamse buren. De gepensioneerde buurvrouw kreeg hulp bij haar boodschappen en elk suikerfeest bakten Yanne en Charlotte pannenkoeken voor de hele straat. Dat noemden ze toen nog niet ‘de sociale mix’, dat noemden ze ‘de mensen van de Pis Mahallesi, die zorgen voor elkaar’. En dat doen ze, zo hoor ik, nog steeds.
Begrijp me niet verkeerd, ik heb niets tegen de sociale mix. Ik pluk er in mijn leven en werk dagelijks de vruchten van. Maar voor we dit model uitroepen tot dé alleszaligmakende oplossing der problemen, laten we eerst even achterom kijken om te zien of we het kind niet met het badwater weggooien. Segregatie en de sociale mix zijn misschien minder tegengesteld aan elkaar dan we zouden denken en onder het stof van de ‘pis Mahallesi’s van deze wereld ligt misschien nog wel ergens een zak met goud.
In het het kader van het project De Vierkante Kilometer worden momenteel foto’s en filmpjes van de Korhoenstraat getoond in een tijdelijke expo in het Stadsmuseum STAM. Meer info: https://stamgent.be/nl_be/devierkantekilometer
0 Yorum